Aan de zwier

Dat we nog op tijd in Museum Speelklok zijn voor onze afspraak is een klein wonder. Mijn vriendin Trinie dook vanmorgen wellustig onder de dekens en wendde al haar charmes aan om me in bed te houden. De verleiding werd me bijna te groot. Met moeite worstelde ik me los en nam een koude douche om een beetje af te koelen.

Marieke Lefeber, de conservator, wacht ons al op en gaat voor naar de vitrine waar de barokke speelklok staat. Bij de derde melodie is het raak.  De ‘Skotse Fjoar’ klingelt over de galerij! Van plezier begin ik te dansen, grijp Trinie om haar middel en zwier met haar rond over de plavuizen. Bij de laatste klank zet Marieke de speelklok stil en kijkt ons hoofdschuddend aan.

‘Ik neem aan dat dit de melodie is die u bedoelt?’

Lachend en buiten adem knikken we. Dit is inderdaad de muziek van het schunnige liedje over mijn voorouders.

 ‘Misschien kunt u dan iets voor míj ophelderen?’

william-robson-magnificent-6-tune-ebony-and-glit-musical-clock-802-pic2 Ze draait met moeite de zware speelklok om die mijn grootvader in 1970 aan het museum heeft geschonken. Vanbinnen dans ik nog steeds. Met een grijns dwalen mijn gedachten terug naar hoe dit is begonnen.

Een half jaar geleden brak ik de zwarte kist open. Nee, het begon eerder. Vorig najaar ging ik met pensioen. Heerlijk, een zee van tijd voor de leuke dingen die ik al jaren wilde doen… het enige wat ik deed was op de sofa voor het raam zitten of doelloos heen en weer lopen door het huis.

‘Voor je pensioen liep je tenminste niet zo in de weg Sjoert.’ verzuchtte mijn vrouw vaak. Dan ging ik maar weer voor het raam zitten of deed de boodschappen en vergat iets of kocht het verkeerde merk. Binnen twee maanden was mijn vrouw me helemaal zat, pakte haar spullen en trok in bij haar zus. Daar zat ik, een uitgerangeerde nul in een zielloos huis. Wekenlang lag ik in bed, deed niets behalve naar de super op de hoek sloffen voor een fles Chileense huiswijn en saucijzenbroodjes. Of soms een kaascroissant.

Op een ochtend, met een splijtende koppijn van veel wijn, strompelde ik naar het medicijnkastje voor paracetamol en zag mezelf in de spiegel. Ik trok een grimas en zei tegen mijn verlopen kop: ‘Kom op ouwe lul, tijd voor een grote schoonmaak.’ Fanatiek ging ik door het huis. Alle overbodige troep waar je je in een mensenleven onnodig aan vastklampt ging naar de kringloop of bij het grofvuil. De zolder was het laatst loodje. Bij het leegruimen kwam ik de zwarte metalen kist tegen die ik jaren geleden had meegenomen uit Opperdoes na het overlijden van mijn grootvader. Op slot, geen sleutel te vinden.

Met een hamer en een schroevendraaier brak ik het taaie slot open. Onder het deksel lag een bedankbrief van Museum ‘van Speelklok tot Carillon’ voor een oude speelklok die mijn opa had geschonken. Daaronder een linnen doek, gewikkeld om een religieus boekje en een Enkhuizer almanak. Op de bodem lag de schat. Een stapel officiële documenten zoals het trouwboekje van mijn grootouders, uittreksels van bevolkingsregisters,  reispapieren van mijn oudooms en tantes en ook weer van hun ouders. Ik voelde mezelf gaan gloeien, de opwinding bruiste door me heen.

Vanaf dat moment was ik verslaafd. Verslaafd aan genealogie. Elke dag ging ik vol energie de deur uit. Van het Centraal Archief genealogie naar provinciale archieven, van musea naar kerkregisters. Binnen twee maanden had ik mijn familiestamboom teruggeploegd tot ver in de middeleeuwen. De vloer van de huiskamer was systematisch overdekt met kopieën van documenten en op de schoorsteenmantel stond de kist met de linnen doek, de brief en de twee boeken. Eén hoek van de kamer bleef leeg. De Zwier-tak van mijn moeder liep dood in 1776. De oudste vermelding die ik vond stond in het kerkregister van Opperdoes:

Ingeschreven –  Cornelis Zwier en Catrijne Zwier uit Medemblik.

Ik zat helemaal vast. Twee weken lang sloot ik mezelf op in het Westfriese Archief, elke snipper informatie over Medemblik en de buurgemeente Opperdoes ging door mijn handen, eindelijk vond ik een aanwijzing. In het register van het Medemblikse Bagijnhof, november 1775 werd vermeld dat, na een ‘gruwlijke storm’, twee mensen van een onttakelde schuit werden binnengebracht en verzorgd. Na 9 dagen waren de man en vrouw weer hersteld en moesten ze het Bagijnhof verlaten. Ik herinnerde me dat de Enkhuizer Almanak ook uit 1775 stamde.

Ik haastte me naar huis, liep met grote passen dwars door de papieren naar de zwarte kist op de schoorsteenmantel. A-4’tjes dwarrelden chaotisch door de kamer. Met trillende handen opende ik de Almanak. Voorzichtig sloeg ik elke pagina om. De watergetijden van 14 november waren onderstreept. 14 november, de dag dat er een enorme storm over Nederland raasde. En in november waren de twee slachtoffers in het Bagijnhof verzorgd. Afwezig pakte ik het andere boekje op en begon te bladeren. Achterin waren twee bladzijden verkleefd. Ik peuterde ze los. Op de bladzijden stond in een elegant handschrift het volgende:

Catharina Maria Magdalena Cognati 

Imperia, 22 Giugno 1749                             La Santa Comunione

Roma, 24 Giugno 1759                                 La Formulazione Santa

Londra, 26 Settembre 1762

Amsterdam, 3 Maggio 1764

Schylge, 15 Maggio 1775                            Matrimonio con Sieuwart Marinus Cornelis

De laatste regel was overduidelijk. Op Terschelling liep het spoor verder en Cornelis was de achternaam die ik zocht!

De volgende dag maakte ik op de veerboot van Harlingen naar West een praatje met de man achter het buffet. Ik vertelde wat me naar Terschelling bracht, hij knikte, schreef een adres op een stukje papier en stak het mij toe met de woorden:

‘Als je in de kerk niets vindt, ga dan maar naar mijn tante Trinie. Trinie Stada in Westend. Die kent alle Schylger verhalen en overleveringen.’

Na een vruchteloze dag belde ik ’s avonds aan bij Trinie. Ze opende de deur en ik voelde me net een schooljongen. Zoals ze daar met vragende blik in de deuropening stond is op mijn netvlies geëtst. Adembenemend. Stamelend vertelde ik van mijn speurtocht naar Catharina en Sieuwart. Ze lachte, haar ogen begonnen te glimmen en ik mocht binnenkomen. Aan tafel deed ik mijn relaas. Ze was even stil, knikte en zei met donkere stem:

Ik denk dat ik je verder kan helpen maar,’ ze stond op en liep naar de stereoset ‘dan moet je wel met me dansen.’

Ik leunde achterover in mijn stoel en moet een dom gezicht hebben getrokken, ze schaterde het uit.

Accordeonmuziek vulde de kamer, dansend kwam ze naar me toe en trok me overeind. Ze bracht mij een ‘Ouderwetske’ Terschellinger dans bij, de Skotse Fjoar. Samen zongen we de bijbehorende tekst:

‘Swart laat ‘m scheren, Swart laat ‘m scheren. Trijntje zal ’t ‘m leren met de bezemstok’

Toen ik het eindelijk een beetje onder de knie kreeg, kropen we samen lachend op de bank.

 ‘Weet je Sjoert,’ begon ze, ‘alle mànnen denken altijd dat het lied gaat over Swart die moest maken dat hij wegkwam voordat Trijntje hem een pak slaag zou geven. De vrouwen van Terschelling weten wel beter. Mijn overgrootmoeder vertelde mij vol overtuiging dat Trijntje een soort van heks was die aan Swart, jouw overgrootvader Sieuwart, alle kunsten van het beminnen heeft geleerd. Die kunsten hebben ze met veel plezier en genot aan de vrouwen hier onderwezen. Het midzomerfeest van ‘het jaar van de grote storm’ was legendarisch. Daar werd voor het eerst de Schotse Fjoar gedanst, een wisseldans ‘, ze knipoogde ‘voor twee paren en niemand weet hoe die muziek hier is gekomen.’

Ik voelde Trinies hand op mijn schouder, haar vingers speelden door mijn haar.

‘Het verhaal gaat verder, de kerk was niet zo blij met de losgebarsten onzedelijkheid. Een bende mannen werd door de ouderlingen opgestookt om de echtbreker Sieuwart en de heks Catharina stevig aan te pakken. Gelukkig kregen zij daar lucht van, brachten alles van waarde naar hun schuit en zeilden weg. De woedende bende kwam te laat bij de haven en zag de schuit boven de golven door de lucht vliegen, voortgejaagd door een duivelse storm.’

Ik knikte nadenkend en voelde de warmte van haar andere hand op mijn dij.

‘Eigenlijk ben ik dankbaar voor wat ze hebben nagelaten.’

Ze draaide mijn hoofd en kuste mij. Die nacht werd ik ingewijd in de kunsten van Trijntje en Swart. Ik wist niet dat ik op mijn leeftijd nog zoveel niet wist.

Sindsdien zijn we onafscheidelijk. Volgende week gaan we samen op vakantie naar Imperia in Italië. Genieten van elkaar, de liefde en, wie weet, komen we meer te weten over mijn betovergrootmoeder Catharina Cognati. Maar voordat we op reis gaan, wilde ik eerst naar Utrecht om te horen of de Skotse Fjoar door mijn grootvaders klok op Terschelling is beland.

‘Misschien kunt u iets voor míj ophelderen?’ herhaalt Marieke.

Ze opent het deurtje aan de achterzijde van de klok, het koperen binnenwerk glanst ons tegemoet. Nieuwsgierig komen we dichterbij.

‘Op de achterplaat staan twee namen gegrafeerd, Sieuwart en Catharina. Weet u daar misschien meer van?’

We knikten. En of we daar meer van wisten

=======================================================================

Met dit verhaal heb ik meegedaan aan de ‘Vieze Liedjes’ schrijfwedstrijd wedstrijd van Museum Speelklok, georganiseerd door Literair Werk.

 

 

 

Plaats een reactie