De kloof

Schaduwen storten zich als een lawine over me heen. ‘Vera’ schreeuw ik tegen het water dat zich door de kloof naar beneden brult.
De brugleuning waar ik overheen hang, trilt onder al het geweld. Ik tuur door de invallende duisternis of ik voorbij de cascade haar lichtgele jurk op de rotsen zie. Onzin, ik heb al langs allebei de oevers gezocht. En de straatjes van dit middeleeuwse roversnest heb ik ook tenminste drie keer doorkruist. Eerst nog in stilte, toen voorzichtig haar naam zeggend, tenslotte riep ik onderdrukt ‘Vera’ op elke straathoek. Vanaf een balkon keek een Tirools echtpaar me lacherig na terwijl ik steeds sneller ging lopen.
Met natte ogen volg ik het water dat zich naar de zinderende vlakte in de verte kolkt. Gruwelijke scenario’s spelen door mijn hoofd.
‘Kutvakantie!’

We hadden er zin in. De pubers van zestien en achttien wilden thuisblijven, dus konden wij voor het eerst in jaren met z’n tweetjes tien dagen naar ons geliefde Italië. Net zoals vroeger met de auto, niet alles strak gepland, op de bonnefooi.
‘We zien wel’.


Nou, dat hebben we wel gezien. De heenreis ging probleemloos, comfortabel, alleen met z’n tweetjes in de auto, weinig files, overnachting in een keurig pension met twee aparte bedden waar we vermoeid inrolden.
Maar eenmaal in ons beloofde land was het hommeles. Elke kustplaats was overvol. Pas tegen middernacht vonden we eindelijk een kamer. Een kamertjè, zonder airco, in een gehucht waar de honden ’s nachts elk kwartier tegen elkaar aansloegen. De volgende dagen was het tè heet om iets te ondernemen. Slapeloos lagen we te overleven op het smalle bed. Na drie nachten checkten we geradbraakt uit.

De volgende ‘Zimmer Frei’ had gelukkig wel airco. Uitgeblust zaten we op de rand van het bed en keken elkaar hologig aan. In stilte genoten we van de koelte.
De volgende ochtend kon Vera niet opstaan, het begin van een driedaagse migraineaanval. Natuurlijk lagen de triptanen nog in het nachtkastje thuis en waren die hier niet te krijgen zonder recept.
Met de gordijnen dicht zorgde ik voor haar, terwijl ze huilend en gal spuwend wachtte tot het voorbij was. Ik spelde ondertussen de Italiaanse tabloids vol rondborstige modellen, voetbalschandalen en komkommernieuws over gruwelijk vermoorde vakantievierende dames.


Gisteren was onze eerste probleemloze dag, eindelijk naar de Adriatische kust. Wandelen langs de boulevard, ijsje, terrasje, dorpje in, aardigheidjes kopen voor de kinderen, echt vakantie. ’s Avonds, aan een leeg strand zat ik op een rotsblok met een boek. Vera liep kniediep de zee in en keek naar de horizon. Een hoofdstuk verder stond ze nog steeds op dezelfde plek. Ik sloeg het boek dicht en waadde naar haar toe. ‘Gaat het?’
Ze schudde haar hoofd, keek even naar mij en weer naar zee:
‘Ja hoor, het is hier zo stil, heerlijk.’
Had ze nou gehuild?


Vanmorgen vroeg begonnen we aan onze thuisreis zodat we een toeristische route te konden nemen. De godganse dag trilde de oververhitte lucht boven het vlakke land, de auto werd een oven. We werden het gelukkig zelfs beu om te kibbelen over welke weg we zouden nemen. Met een zucht verwelkomde ik de schaduw van de bergen toen we een dal inreden.
Het dal werd smaller, de bergen hoger, totdat we vroeg in de avond bij dit, tussen bergpieken ingeklemde, dorp kwamen. We parkeerden bij het bord ‘Vista della Cascata’ en wandelden langs de stroomversnelling de hoofdstraat in, op zoek naar een slaapplaats.
Bij een vakwerk familiehotel was nog een kamer vrij die over ‘nur fünf minuten fertig’ zou zijn.
‘Wacht jij even hier, dan haal ik de auto op’. Vera knikte afwezig.


Ik liep terug langs de cascade, manoeuvreerde de auto behoedzaam door de smalle straatjes en parkeerde op het achtererf. Geen lift, dus zeulde ik de koffers vier trappen omhoog naar de tweede verdieping. De kamerdeur was op slot. Ik klopte, nòg een keer, maar er kwam geen reactie. Dus liet ik de koffers staan en ging naar beneden. Gelukkig hadden ze bij de receptie een extra sleutel. Weer boven gekomen, was er in de kamer geen spoor van Vera. Ik gooide de koffers op het bed en ging op zoek. In de bar of in het restaurant was ze niet en bij de balie had ze geen boodschap achtergelaten. Dan maar buiten rondkijken, misschien zat ze ergens op een terrasje. Ik voelde me rillerig toen ik aan mijn rondgang begon. Een uur later sta ik op de brug tegen de stroomversnelling te schreeuwen.


Het is donker geworden. Ik strek me op en veeg met de rug van mijn hand langs mijn ogen. Langzaam, om me heen speurend, slof ik weer naar de herberg. Vlak voor ik naar binnen ga, kijk ik omhoog en zie Vera uit een raam leunen.
Ik kan weer ademhalen! Dan vliegt de hitte me aan en roep ik boos naar boven: , ‘Waar was je nou!’
‘Waar was jíj nou!’ Ze gooit het raam dicht.

Met twee, drie treden tegelijk ren ik de trappen op om haar in mijn armen te nemen. Bovenaan de vierde trap staat ze tegen de deurpost geleund en kijkt me met een vreemde blik aan. Toonloos zegt ze: ‘Altijd flik jij dit. Al zolang ik je ken, verdwijn je ‘even’ zonder iets te zeggen. Ik word daar zo doodmoe van.’

Ik zie het in haar ogen voordat ik het zelf voel.

Onze onvoorwaardelijke overgave aan elkaar is verjaard.

3 gedachtes over “De kloof

  1. Sorry dat ik daar twijfel over liet bestaan… Ja… Om heel eerlijk te zijn – ik wil meer van dit verhaal. Je stijl is aanstekelijk; de ellende met het leven is dat er altijd mensen zijn die verder leven. Er is altijd meer. Maar ik weet nog steeds niet het fijne van de inhoud. Je opzet doet me verlangen naar meer… Als dat geen compliment is… ☺️

    Geliked door 1 persoon

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s