Pont Neuf 1

pont-neuf

Bruggehoofd

Parijs, 18 februari 2018

Met een diepe zucht stap ik op het perron van Gare du Nord. Het is een kille dag in februari, voor het eerst ben ik in ‘de stad van de liefde’.

Dit reisje was bedoeld als een verrassing voor mijn vriendin, we waren bijna één jaar samen. Gisterochtend in bed wachtte ik tot ze wakker werd om het te verklappen. Ze lag met haar rug naar me toe, ik liet mijn vingertoppen teder van de kuiltjes in haar onderrug naar de krulletjes in haar nek en weer terug naar haar billen glijden.

Ze schoof op, weg van mij. Ik pakte haar bij de schouder, draaide haar op haar rug en keek haar aan.

‘Lieve schat’, zei ik, ‘ik moet je wat vertellen.’

‘Ik jou ook.’ Ze schudde mijn hand van haar schouder en ging op de rand van het bed zitten, haar rug naar me toe.

‘Weet je, het ligt niet aan jou, maar ik wil niet meer. Niet meer met jou. De laatste maanden voel ik me steeds ongemakkelijk als ik bij je ben. Opgesloten, onvrij. De laatste tijd gruw ik zelfs als je me aanraakt. Ik wil je, denk ik, voel ik, niet meer zien, voorlopig.’

Ik lag in bed, onmachtig, niet in staat om íets te zeggen. Ze kleedde zich aan zonder in mijn richting te kijken. Uit de kast pakte ze haar koffertje dat ze blijkbaar al had ingepakt. Vlak voordat ze de slaapkamerdeur sloot, keek ze toch om, lippen stijf op elkaar geklemd en een traan in haar samengeknepen ogen. Haar hakken tikten op de gang, in galop ging ze de trap af en even later sloeg de buitendeur dicht.

Naast haar kussen lag Ko, mijn knuffelkonijn dat ik aan haar had gegeven.

Ons, ik bedoel, mijn hotel is vlak bij Île de la Cité. Echt een eerste klas kamer, recht tegenover de gemeenschappelijke badkamer en naast de rammelende antieke lift. Als ik de toilettas uit mijn rugzak pluk, valt Ko op het bed. Mijn strot wordt dichtgeknepen, ik laat alles liggen en haast me naar buiten, de bittere kou in. Ik moet natte sneeuw op mijn gezicht voelen, iets voelen. In trance loop ik naar de Seine, langs de gesloten boekenstalletjes, het talud af naar beneden. Ik kijk naar mezelf als van een afstand, hoor en voel niets. Ik zie me de verlaten kade oversteken naar de rand van de rivier waar ik wijdbeens blijf staan. IJzige windvlagen doen het water rimpelen.

Ik knijp mijn ogen stijf dicht, de sneeuw slaat in mijn gezicht. Het moet wel pijn doen maar dat dringt niet tot me door. Mijn brandende tranen wringen zich door mijn gesloten oogleden naar buiten en ik zuig schokkend mijn adem in. Zij is niet hier, niet bij mij.

Hoor ik nu dameshakken tikken op de kasseien? Het geluid stopt even, gaat dan gehaast weer verder. Is ze toch… ? Ik draai mijn hoofd en open mijn ogen.

Nee, natuurlijk niet. Maar dit beeld ken ik, heb ik eerder gezien. Deze vrouw op de kade bij deze brug, gekleed in precies die vlammend rode mantel, met om haar hoofd die gebloemde beige shawl heb ik eerder gezien!

Mijn droom van acht jaar geleden flitst voorbij, een droom die mij drie keer bezocht. Iedere keer liep ik iets verder op deze kade, iets dichter bij haar, tot onder de boog van deze brug, tot het moment dat zij zich omdraaide en ik haar bruine krullen en een glimp van haar gezicht zag. De fantoomvrouw die nooit uit mijn gedachten is geweest.

Daar loopt ze!

Ik sta als versteend. Dan draai ik me met een ruk om en haast me achter haar wapperende rode jas aan. Zou dit… Kan dit… Hoe kan dit?

Als ze onder de boog van Pont Neuf verdwijnt, loop ik met grote passen achter haar aan. Nog een paar meter, nog even. Dan glijdt mijn voet weg op een kassei, mijn been schiet door en ik val achterover met mijn hoofd op de stenen. Ik krabbel overeind en probeer onder de brug door te kijken, maar een fel licht verblindt mij. Zo snel als ik kan met mijn duizelende hoofd ga ik onder de brug door. De kade is verlaten. Onzeker loop ik verder, de trap op naar de straat en kijk alle kanten op. Ook hier is geen spoor van haar te bekennen.

Mijn fantoomvrouw. Toen ze me bezocht was ik vijftien, een verlegen puber. De droom maakte me volledig van slag. De begeerte, de ondraaglijke lust die haar beeld in mij wakker maakte zoog me leeg. In de weken die volgden op mijn droom riep één glimp van een rode jas of een gebloemde shawl al een ontembare erectie bij mij op. Onbewust heb ik in de jaren daarna haar gezicht gezocht in elke vrouw die ik ontmoette. Nog steeds doet een vrouw in een rode mantel mijn hart overslaan.

Ik schud mijn hoofd. Dat had ik niet moeten doen, alles begint te draaien. Verkleumd en duizelig loop ik voorzichtig terug naar het hotel.

De aftandse lift brengt me zuchtend naar de vierde etage, naar mijn kamer. Ik moet frisse lucht hebben, doe het raam open en haal diep adem. De straatmuziek van Parijs dringt mijn kamer binnen, geruis van de regen, geraas van auto’s en altijd ergens een sirene in de verte. Een warme douche, dat heb ik nu nodig. Ik kleed me uit, sla een handdoek om, doe automatisch het licht uit en kijk of er niemand op de gang is. De badkamer is vrij, ik steek snel over.

Onder de douche sluit ik mijn ogen en zie haar weer voor mij lopen op de kade, net zoals acht jaar geleden. ‘Nee, nu even niet’ denk ik als ik mijn erectie voel groeien. Natuurlijk help dat niet, mijn lid laat zich niet temmen. Als ik de douche uitzet hoor ik de oude lift weer kreunend omhoog komen. Ik droog me af en sla de handdoek om, mijn lid steekt opstandig naar voren.

Ik kijk weer of er niemand op de gang is, neem snel de twee stappen naar mijn kamer. Als ik de deur op slot draai, leun ik met mijn voorhoofd tegen de deur. Ik voel me nog steeds duizelig.

‘Bon soir monsieur?’ Een schok gaat door me heen, mijn handdoek valt terwijl ik me omkeer. Alles draait weer even voor mijn ogen. In het licht van de straatlantaarns en de neonverlichting zie ik een rode mantel op mijn bed en het silhouet van mijn fantoomvrouw voor het venster. Automatisch reikt mijn hand naar het lichtknopje maar terwijl ik dat doe voel ik mijn lid nog stijver worden. Ik doe het licht maar niet aan.

Langzaam komt haar gedaante dichterbij, ze doet haar shawl af, het licht speelt door haar bruine krullen.

Ze steekt haar hand uit en zegt: ‘Je m’apelle Fréderique’

Gebeurt dit echt? Voorzichtig reik ik naar haar hand, een rilling gaat van mijn vingertoppen over mijn rug in mijn hoofd. Langzaam breng ik haar hand omhoog en raak deze even met mijn lippen aan. Mijn hoofd gloeit, staat op springen, haar vingers glijden langs mijn wang, mijn hals, over mijn schouder naar mijn arm. Onze handen vinden elkaar, vingers vouwen vanzelfsprekend samen. Ze neemt nog een stap, ze kijkt me aan, haar gezicht komt nog dichter bij. Dan draait ze haar hoofd af en legt haar wang op mijn schouder. Ik wrijf met mijn wang over haar bruine lokken. De prikkelende geur neemt me mee naar de zee, een zoute bries, de bloedrode zon. De tinteling glijdt van mijn neus over mijn gezicht, langs mijn hals, verspreidt zich over mijn huid, kruipt in mij. Onze lichamen wiegen heen en weer, dansend, een tango op de symfonie van de stad. Een dans van verstilde passie, haar adem is mijn adem is haar adem. Onze lichamen willen elkaar voelen, maar we houden nét genoeg afstand om niet door vlammende begeerte meegesleurd te worden.

‘Fréderique’ proef ik haar naam. Ze kijkt me met grote ogen aan.

‘U komt uit Olland?’ Ik wankel, val schuin op het bed, betoverd door haar Vlaamse accent.

Ze knielt voor me, kijkt bezorgd naar mijn gezicht en pakt mijn hand.

‘Mag ik vannacht hier blijven, bij u?’

‘Ik heb van jou gedroomd.’ zeg ik, ‘Vaak.’

Ze trekt haar wenkbrauwen op, schudt haar hoofd en er trekt een vage lach over haar gezicht. Ze legt mijn hand op haar wang.

‘Ge was altijd zonder gezicht voor mij, maar ik heb u vaak gezien, wachtend op mij aan de kaai.’

Ik word door duizelingen overmand, adem snel, oppervlakkig, kan niet blijven zitten en rol op mijn zij.

‘Ik moet gaan liggen, sorry’

‘Mag ik?’ vraagt ze.

Ik schud mijn hoofd in verwarring, dat moet ik niet doen, ik sluit mijn ogen.

‘Bij u blijven?’

‘Natuurlijk’ zeg ik.

Ik hoor geruis en open mijn ogen, haar naakte, neonverlichte lichaam is een hemels visioen. Ik zie dat ze Ko tegen zich aan drukt. Ze slaat de sprei half over mij heen en komt voor mij liggen. Ik sluit mijn ogen, voel haar schouders tegen mijn borst, haar billen tegen mijn nog steeds paraat staande lid en sla mijn armen om haar heen. Ze zucht. Ik kreun en beweeg mijn bekken.

‘Ssst, houdt stil, later’. Ze begint zacht te zingen. Een slaapliedje. Het draaien in mij stopt, ik kan eindelijk de uitputting toelaten. De droomvrouw in mijn armen maakt dat ik mij weg durf te laten glijden in een diepe, kolkende slaap.

Hoofdstuk 2 vind je hier

6 gedachtes over “Pont Neuf 1

  1. Mooi beschreven melancholie in een dromerige sfeer. Ik vind het enigszins open einde eigenlijk wel mooi zo.

    Geliked door 1 persoon

  2. Mooi verhaal Jor, ik hou erg van je sfeerbeschrijvingen. Alleen het einde vind ik wat vaag, maar ik begrijp dat er een vervolg komt?

    Geliked door 1 persoon

Plaats een reactie